Tijdens een rondje scrollen op Instagram, het scannen van berichten op LinkedIn en het lezen van tweets op Twitter kom je weleens een taalfout tegen. Als contentredacteur of communicatiemedewerker wil je deze fouten het liefst voorkomen. Daarom zetten we veelgemaakte taalfouten op social media voor je op een rijtje zodat je deze - na het lezen van dit artikel - niet meer maakt.
1. Een d, t of toch dt?
Op social media zie je regelmatig verkeerd gebruik van d's en t's. De meeste dt-fouten worden gemaakt bij zinnen met een voltooid deelwoord. Gebruik het hulpmiddel ‘t kofschip om te bepalen of je een d of t gebruikt. Start met de stam, bijvoorbeeld het woord halen, ik haal. Eindigt deze op een van de medeklinkers uit het ‘t kofschip? Dan schrijf je het woord in de verleden tijd en het voltooid deelwoord met een t. In alle andere gevallen gebruik je een d. Dus het wordt: ik haalde, wij hebben gehaald. Meer voorbeelden vind je hier.
Bij de tegenwoordige tijd is de belangrijkste vraag: wanneer krijgt een werkwoord een t? In de tegenwoordige tijd wordt namelijk nooit een d aan de stam toegevoegd. We gebruiken geen t wanneer het onderwerp ik is (ik woon, ik lees, maak ik etc.). Ook gebruiken we geen t als het onderwerp jij/je is én achter de persoonsvorm staat (word jij, lees jij). De t wordt wel gebruikt wanneer het onderwerp jij/je is en voor de persoonsvorm staat (jij leest, jij woont). Hetzelfde geldt voor u en de derde persoon (u leest, maakt u, Piet leest, de klas luistert).
Let op: bij gebiedende wijs vervalt de t. Ga naar huis! Word lid! Houd onze pagina in de gaten.
2. Eén woord of toch een streepje?
In de Nederlandse taal kun je oneindig veel samenstellingen maken. Dat zijn woorden die uit twee of drie woorden bestaan en aan elkaar geschreven worden. Vaak is er bij deze woorden een hoofdklemtoon te horen. Bijvoorbeeld: broodjeaapverhaal, langeafstandlopen, openluchttheater en viergangendiner. Bij sommige woorden kun je een koppelteken gebruiken voor de leesbaarheid, bij klinkerbotsing is een streepje verplicht (radio-omroep, stage-uren).
- Bij samenstellingen met letters, afkortingen en cijfers gebruiken we een koppelteken (tbc-patient, 83-jarige).
- Tussen meer dan twee woorden die samen één woord vormen (kant-en-klaarmaaltijd, op-en-top).
- Bij woorden met voorvoegsels adjunct, aspirant, assistent, chef, collega, meester, oud (ex-minister, oud-burgemeester)
3. In het Engels
In de Nederlandse taal gebruiken we veel woorden uit het Engels. Het vervoegen van deze woorden levert af en toe wat taalfouten op. Engelse werkwoorden vervoegen we hetzelfde als Nederlandse zwakke werkwoorden. Woorden in de tegenwoordige tijd krijgen -t of -en, in de verleden tijd -de(n) of -te(n) en wanneer het een voltooid deelwoord is -d of -t. Het kan voorkomen dat er een e tussen de uitgang staat vanwege de uitspraak. Een aantal voorbeelden: ik coach, jij coacht, jij coachte en jij hebt gecoacht - ik date, jij datet, jij datete en jij hebt gedatet.
Probeer het gebruik van Engelse werkwoorden in je teksten te beperken. Gebruik je ze toch? Check dan bij twijfel altijd even de spelling via bijvoorbeeld dit handige lijstje met de meest voorkomende Engelse werkwoorden in de Nederlandse taal.
4. Is het Koning of koning?
Het gebruik van hoofdletters kan verwarrend zijn. Een ding is in ieder geval duidelijk; het eerste woord van een zin schrijf je altijd met een hoofdletter. Namen van personen (Piet de Jong, meneer De Jong) schrijf je altijd met een hoofdletter. Wanneer je een persoon niet met zijn voornaam aanspreekt bijv. meneer De Jong, schrijf je de D in de ook met een hoofdletter omdat het het begin van eigennaam aangeeft. Ook geldt het gebruik van hoofdletters voor aardrijkskundige namen zoals New York, Amsterdam maar ook Zuid-Holland en de Rijn. Let op: functieomschrijvingen zoals koning, directeur of burgemeester schrijf je met een kleine letter. Vind je het lastig? Bekijk hier een lijst met een verzameling woorden die je schrijft met of zonder hoofdletter.
- Opleidingen worden officieel met kleine letters (en zonder punten) geschreven: havo, vmbo, vwo, mbo en hbo.
- Ethnische groepsaanduidingen, geloofsaanduidingen, stromingen en overtuigingen krijgen een kleine letter: protestant, jood, rooms-katholiek, islamiet.
- En ook historische perioden, tijdperken, maanden, seizoenen schrijf je met een kleine letter: middeleeuwen, steentijd, januari, lente, zuiden, naar het noorden.
5. Jou/jouw en als/dan
Het blijft moeilijk: is het jou of jouw? Met een simpel trucje maak je deze fout niet meer. Jou is een persoonlijk voornaamwoord: ik geef het aan jou. Jouw is een bezittelijk voornaamwoord: jouw fiets is gestolen. Twijfel je? Vervang het woord eens in mij (persoonlijk voornaamwoord) of mijn (bezittelijk voornaamwoord). Klinkt mij beter, gebruik dan jou en wanneer mijn beter klinkt gebruik dan jouw. Voorbeeld: Piet zag mij gisteren in het dorp. Mij vervangen door jou, dus de zin wordt: Piet zag jou gisteren in het dorp.
Ook de woorden dan en als zorgen af en toe voor wat verwarring. Wanneer gebruik je dan en wanneer als? Gebruik dan altijd na een vergrotende trap (beter dan, mooier dan etc.). Gebruik dan ook na ander, andere of anders. Bijvoorbeeld: het is een ander verhaal dan ik eerst dacht. Als wordt gebruikt bij vergelijkingen. Piet is net zo oud als Jan en Lola is ongeveer even groot als ik (ben).
Meer (taal)tips en andere artikelen van het ANP ontvangen?
Bedankt! Nu nog even bevestigen in je mail, en je ontvangt elke maand onze nieuwsbrief.